In 2004 was ik voor een schrijfretraite een maand op Curaçao.
Wat veel indruk op me maakte, was het museum van Kura Hulanda in Willemstad. Daar stond ik alleen in het bedompte ruim van de replica van een slavenschip. Niet voor te stellen dat daarin ooit honderden slaven opeengepakt werden vervoerd.
Ik zag ook Landhuis Knip dat blijkbaar sinds 2007 het Tula Museum herbergt.
In 2004 lag Landhuis Knip er desolaat bij. De trieste geschiedenis was voelbaar en het contrast met de prachtige natuur eromheen schrijnend.
Ik schreef er dit gedicht:
Landhuis Knip
Verstilde kleur in wonderschoon
na turbulent en lelijk verleden.
Het bordje Bushalte zakt steeds verder weg,
wie staat er nog bij stil?
Slavenhuisjes strak in de verf,
de slavenbel is er niet meer,
maar het touw van hun strop
hangt er nog.
De trappen zijn uitgesleten
van vermoeide en bescheiden voetstappen
en van stampende heerszucht
op grote voet.
Maar ook macht verschrompelt
tot toeristische trekpleister,
op zijn retour zelfs.
Ik word stil van oud zeer
en vraag me af
of de frisgele bloemtrossen
ook toen gezien werden.
Heb je lucht om ze te zien
als je zucht onder het juk?
Biedt schoonheid troost
en laat zij je mens blijven
als je behandeld wordt als beest?