In 1985 koos ik voor een deeltijdbaan als journalist om me in de andere helft van mijn werktijd te ontwikkelen als schrijver. Kon ik het wel, vond ik het leuk en ook: wilden uitgevers mijn werk wel publiceren?
Inmiddels kan ik na ruim 30 boeken Ja antwoorden op die drie vragen. Ik vind het nog steeds leuk, ik leer nog altijd, al is de uitgeefwereld sindsdien ingrijpend veranderd. Niet alles wat ik schrijf, wordt vanzelfsprekend uitgegeven.
Maar in die eerste jaren heb ik leren incasseren. Een onvermoeibaar optimisme en een gebrek aan zelfinzicht hielpen me soms ook om door te zetten. Gelukkig maar!
Ik begon vooral met het schrijven van korte verhalen en die stuurde ik naar literaire tijdschriften. Enkele werden gepubliceerd, andere kwamen retour met een standaard afwijzing. Maar ook kwam er soms een gemotiveerde afwijzing en daar was ik blij mee. Een redacteur had immers de tijd genomen om me duidelijk te maken wat er niet goed was en waarom.
Een afwijzing was en is even slikken. Maar met een motivatie kan ik iets, of - na serieuze beschouwing - toch niets. Ik begrijp ook wel dat uitgevers tegenwoordig met soms 1000 ongevraagde manuscripten per jaar niet hun afwijzingen motiveren. Als het dan gebeurt, zoals niet zo lang geleden, ben ik daar alleen maar blij om. Van commentaar dat hout snijdt, kan ik iets leren.
Zoals van mijn uitgever van jeugdboeken in de jaren 90. Ik had de eerste hoofdstukken van een nieuw jeugdboek opgestuurd. Hij belde: 'Het is wel weer goed geschreven, maar jij kunt beter.'
Jij kunt beter, irritant vond ik die woorden. Maar hij had gelijk. Het boek zou misschien net zo goed worden als mijn eerste. Als hij dacht dat er meer in mij zat, mocht ik daar zelf zeker geen genoegen mee nemen. Ik heb het hele concept weggegooid en heb een totaal ander boek geschreven. Iets waar ik echt weer mijn tanden in moest zetten. Vele jaren later heb ik die uitgever daarvoor nogmaals bedankt. Een goede uitgever ontdekt wat er nog verborgen ligt. Diezelfde uitgever opperde later dat thrillers schrijven iets voor mij kon zijn. Ik kende het genre niet, maar schreef me er langzaam in. Met genoegen.
Deze maand heeft het fijne boekenprogramma Brommer op Zee 'Taal zonder mij' in zijn leesclub. Kristien Hemmerechts schreef het boek na het overlijden van haar man, dichter Herman de Coninck.
Ze legt verbanden tussen zijn poëzie en zijn leven. Meteen na het verschijnen in 1998 las ik het boek en nu heb ik het herlezen. Nog steeds vind ik het een bijzondere en mooie vorm van een In Memoriam, ook omdat ik zijn gedichten zo goed vind.
In het boek verwijst Kristien Hemmerechts naar het werk dat Herman de Coninck deed als hoofdredacteur van het fameuze literaire blad NWT (Nieuw Wereldtijdschrift). Ook aan zijn correspondentie besteedde hij veel aandacht, schrijft Hemmerechts.
In mijn werkkamer liggen onaffe verhalen, mislukte verhalen, gepubliceerde verhalen, maar nog veel meer ongepubliceerde verhalen, met de correspondentie er nog bij.
Ik herinner me een afwijzing van een verhaal voor een tijdschrift door K.L. Poll. Jammer dat ik die brief zo gauw niet kan terugvinden, maar de kern staat me nog goed bij. In een aantal scherpe punten somde hij op waarom hij dat verhaal 'echt slecht' vond. Hij voegde eraan toe dat hij daar geen genoegen in schepte, maar dat ik hem om een eerlijke reactie had gevraagd. Ik heb meteen een brief gestuurd om hem oprecht te bedanken voor zijn moeite. Pas later zag ik ook hoezeer hij gelijk had op die punten.
De fijne afwijzing van Herman de Coninck heb ik wel teruggevonden. Twee weken daarvoor stuurde hij al een brief om enig geduld te vragen, omdat de redactievergadering nog moest komen. Daarna, helaas. Maar toch ...
Het waren niet de minste schrijvers, redacteuren en uitgevers. Blijkbaar deed ik toch iets goed.
Daardoor waren en zijn zulke afwijzingen voor mij juist een stimulans.
Brommer op Zee - boekenprogramma VPRO