Het Boekenweekthema is dit jaar Duitsland (Was ich noch zu sagen hätte). Daarom hielden Martijn Adelmund, Laurens van der Zee en ik ook een persoonlijk praatje over onze band met Duitsland en wat die eventueel voor ons schrijven betekent.
Dit was mijn tekst:
Ik kom niet vaak in
Duitsland, maar de eerste en laatste keer herinner ik me nog goed. De laatste
keer was vorig jaar toen ik voor Käthe Kollwitz afreisde naar haar museum in
Keulen.
De eerste keer behoort tot
een van mijn vroegste herinneringen, jaren 50. Trein en vervolgens tram of bus?
Een roomse reis in elk geval: vanuit Midden-Limburg naar Kerkrade waar een
tante van mijn moeder in het klooster van Rolduc zat. Op de een of andere
manier kwamen we in een grensgebied terecht, misschien wel de
Nieuwstraat/Neustrasse. Als er geen mannen in uniformen en een controle was geweest,
had ik het me waarschijnlijk niet eens meer herinnerd. Maar er was nu iets spannends. Was het toen dat ontdekt werd
dat mijn moeder zelf maar een van de kinderen had bijgeschreven in haar
paspoort?
Had ze er geen idee van of
had ze geen tijd om dat via de bevoegde instanties te regelen?
In Limburg stond vaak de
tv op een Duitse zender en mijn passieve Duits is dus heel behoorlijk. Maar
ondanks een degelijke MMS-opleiding met veel aandacht voor de talen durf ik
nauwelijks Duits te spreken. Op diezelfde MMS hadden we een indrukwekkende
leeslijst. Ik herinner me vooral ‘Die Schachnovelle’ van Stefan Zweig. Gevangen
zitten en om niet dood te gaan van verveling of gek te worden schaakpartijen in je hoofd
spelen. Immers ‘Gedanken sind frei’.
Ook ‘Die Verwandlung’ van
Franz Kafka maakte veel indruk op me. Het zal je maar gebeuren dat je op een
dag jezelf terugvindt als insect.
Was het door die invloed
dat een van mijn vroegste verhalen ging over een dag waarop het niet meer licht
werd? Het zal je maar gebeuren.
Over mijn eigen werk
gesproken. Van mijn ongeveer 30 boeken is er slechts eentje vertaald:
Logeerbeer, in het Chinees. Maar veel eerder had er al een vertaald kunnen
zijn, als …
Mijn tweede kinderboek
‘Kopje-onder’ was net uit in 1993 toen mijn uitgever na de boekenbeurs van
Frankfurt enthousiast belde. Een Duitse uitgeverij had de rechten gekocht.
Internationaal succes lonkte in de verte, maar het leek me nog mooier om straks
de Duitse versie in handen te houden. Zou het ‘Köpfchen-unter’ of zoiets heten?
Helaas, de Duitse uitgeverij stopte ermee.
Ik had wel de rechtenvergoeding gekregen, maar ik had toch liever dat
boek in mijn kast gehad.
Lang geleden las ik, in
het Duits zelfs, ‘Die unendliche Geschichte’ van Michael Ende.
Sindsdien lees ik af en toe
nog een boek in vertaling. Bijzonder vond ik ‘Axolotl Roadkill’ van Helene Hegemann, een inkijk in
een heel andere wereld. Generatie Nix in Berlijn, over een jongere die zich
niet weet te hechten.
Maar het meest fascinerend
vond ik Ademschommel (Atemschaukel) van
Herta Müller.
Als welvarende westerling
kan ik me natuurlijk geen flauwe voorstelling maken van honger, maar Herta
Müller is het gelukt dat even voelbaar te maken. Dat holle gevoel in je maag. Hoe het is om gras te eten.
Je wilt het niet, maar het
moet. De levensdrang is groter dan de afkeer. Je wilt niet gruwelijk dood zoals
de mensen om je heen.
Ik zag vorig jaar een
boeiende documentaire over Herta Müller. Zij lijdt nog steeds van de
onderdrukking en ontberingen in het verleden. Voor haar is schrijven herbeleven
en dus telkens opnieuw lijden en het putte haar uit.
Dat schrijven zo pijn kan
doen. En dat je het dan toch doet. Omdat het niet anders kan. Misschien ook
omdat de wereld het moet weten. Zoals die welvarende vrouw als ik in Nederland
die nooit honger en onderdrukking heeft gekend.
En die huivert onder het lezen.
Dat is waar goede boeken
toe in staat zijn.
Foto's: Martijn Adelmund
Geen opmerkingen:
Een reactie posten