
Met lede ogen zag ik de dag naderbij komen dat de kap zou beginnen. Te oud, te zwak en gevaarlijk volgens deskundigen en de breed samengestelde klankbordgroep werd het eens: helaas, maar de 900 populieren moesten gekapt. De afgelopen jaren zijn ze me zo dierbaar geworden sinds het Binnenveld mijn uitloopgebied werd, zowat vanuit mijn achtertuin.
Ze omringden me bij het fietsen, wandelen en zelfs langlaufen. Ik schreef op dit blog al eerder over het ruisen van de peppels.
Gisteren begon de kap en van tevoren vroeg ik me af of ik er wel getuige van zou willen zijn. In mijn gedicht Weten ze het al? betwijfelde ik dat. Het gedicht staat in het boek Het ruisen van de populieren. Een requiem van Wim Huijser en Henk Meeuwsen.
Een fragment uit dat gedicht:
Kom ik dan nog om adem te halen
of maakt jullie gehavende aanblik
me onrustig, verdrietig zelfs
en blijf ik laf weg, deins ik terug
voor het aanzicht van de dood.

Ik zag hoe de eerste stam werd weggetild en krachteloos in de takels hing.
De eerste van de 899 die nog volgen.
Alleen de rij aan de noordkant van de Kanaalweg blijft voorlopig gespaard, maar van omringen is nooit meer sprake.


Zelfs nu lukt het niet me een voorstelling te maken van hoe het Wageningse Binnenveld voorgoed veranderd zal zijn na de massakap.

Nog een fragment uit mijn gedicht:
Waar vinden wij straks beschutting,
de eenden, het ijsvogeltje,
de huisreiger en ik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten