Fraaie vergezichten, zon, rust. Ik hoef niet ver en lang weg om er even helemaal uit te zijn. Vanmorgen was ik weer eens in de achtertuin van Wageningen, de uiterwaarden van de Bovenste Polder langs de Neder-Rijn.
In elk seizoen is het er anders, van jaar tot jaar ook trouwens. Paden duiken op en verdwijnen weer, zoals de fuut die vanmorgen kiekeboe speelde in de nevengeul.
Wat is natuur in dit gebied, waar de mens zijn stempel stevig drukt? Er wordt gemaaid, gesnoeid en andere sporen worden getrokken. Maar vervolgens gaat de natuur er lekker weer zelf mee op de loop. Daardoor is het elke keer een verrassing hoe ik het gebied aantref.
Je zou toch zeggen dat veel mensen hier op een fraaie zondagmorgen te vinden zijn. Maar het was er stil, op de kerkklokken van 11 uur na. Geen hond te zien, nou goed één, en een handvol mensen, tijdens een uur wandelen.
Af en toe het geluid van een vogel, een plonzende kikker of een krekel. Een weelde aan zomerbloeiers: munt, moerasvergeet-me-niet, jacobskruiskruid, lisdodden en kaardebollen. Het kon niet op.
De bramen in verschillende stadia van rijpen brachten me tot de mijmerende vergelijking met het menselijk bestaan: wat maakt dat de een, - onder vergelijkbare omstandigheden -, tot volle wasdom en smaak komt, terwijl de ander in de knop breekt of verpietert?
Niet te lang stil staan bij deze treurig stemmende vraag waarop ik toch geen antwoord weet.
Wel weet ik hoe weldadig het is om in een goed huis terug te komen, waar de passiebloem vanaf de gevel een uitbundig welkom roept.
Veel meer heeft een mens niet nodig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten