dinsdag 20 augustus 2013

Levensdrift

Het lezen van Marcel Proust (deel 3 De kant van Guermantes) heb ik even onderbroken, omdat de bijeenkomst van die leeskring een poosje is uitgesteld. Dat gaf me de gelegenheid om op mijn gemak de twee boeken te lezen voor mijn andere leesclub begin september.
Twee totaal verschillende boeken, alleen al het leeftijdsverschil van 113 jaar.
'De vlucht' van Jesús Carrasco dat dit jaar verscheen en 'Langs lijnen van geleidelijkheid' van Louis Couperus uit 1900. Dat koos de leesclub vanwege het 150e geboortejaar van Couperus.


Couperus schrijft meanderend en verfijnd over een vrouw in de societywereld, Carrasco over het keiharde leven van een jongen in een ongenaakbaar Spaans landschap, die meedogenloze mensen tegenkomt. Beide boeken maakten indruk op me, om heel verschillende redenen.
Van Proust naar Couperus is geen grote stap. Hun schrijfstijl is verwant, hun personages brengen hun leven door met ja, waarmee? Diners, soirées, salons, achterklap en indruk maken.
Maar het hoofdpersonage van Couperus' boek Cornélie de Retz van Loo wil meer van het leven. Na de teleurstelling van haar mislukte huwelijk gaat ze naar Italië en denkt ze vervulling te vinden in de feministische strijd (eerste golf feminisme). Ze vindt echter de liefde op haar weg en met Duco van der Staal ontdekt ze andere waarden, zoals de kunst en desnoods eenvoudig leven. Maar ze komen erachter dat je van liefde alleen niet in leven kunt blijven. Toch lijdt hun liefde aanvankelijk niet onder de armoede. Cornélie moet haar gedachten, gevoelens en principes herzien wanneer het verleden niet uit te wissen valt.

Hoofdpersoon in De Vlucht is een naamloze jongen van onbestemde leeftijd. In een heet, dor landschap is hij op de vlucht voor zijn verleden. Enerzijds kinderlijk, anderzijds wantrouwend en dat laatste is ook niet verwonderlijk. Veel goeds heeft hij niet ondervonden in zijn leven.
Mijn geest verzette zich meer dan eens om door te lezen over die wereld van louter hardheid, genadeloze natuur en erger nog: gewetenloze mensen.
Het boek is gruwelijk en goed, zintuiglijk en op de huid geschreven. Het gaat hier om de basis van de piramide van Maslow: eten, drinken, slapen en veiligheid. En aan al die basisbehoeften is gebrek.
Het gaat over doodsangst, maar ook over levensdrift, en die overwint. Dat is dan toch een lichtpuntje in het boek.
In die woestenij die leven heet, trof me des te harder een passage over iets wat je moreel besef kunt noemen. De herder die zich toch lijkt te bekommeren om het lot van de jongen dringt er bij hem op aan dat hij de lijken van twee boosaardige mannen begraaft. De grond is hard en er is geen schop of houweel, werpt de jongen tegen. (p. 190)
'Als je ze niet begraaft, zullen de vogels ze opeten.'
'Wat maakt dat nu nog uit?'
'Dat maakt wél wat uit.'
'Die mannen verdienen het niet.'
'Daarom moet je het doen.'

Die laatste zin, daar zit alles in.

Het wordt even wennen als ik me nu weer met Proust in de wereld van de Parijse salons begeef.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten